Nazeggen or repeat is a part of TGN below are some useful for your exercise:
To listen the sound for you to repeat at Acapela text to speech (copy phase and select dutch voice)
Achter deze zin komt een punt.
Als je iets net weet dan moet je het vragen.
Als ze tenminste op tijd zijn.
Ben je bang voor die grote hond?
Bij dat ongeluk is hij aan de dood ontsnapt.
Bij de gemeente kun je je paspoort ophalen.
Binnen an een uur waren we klaar met de repetitie.
Blif op je plaats zitten.
Daar krijg je betere kwaliteit en tegen een goede prijs.
Dan hoort hij de stem van zijn vriend achter zich.
Dat gaat per ongeluk.
Dat is in orde.
Dat komt goed uit.
Dat schilderij herinnert mij aan vroeger.
De bananen kosten 50 cent per stuk.
De bel gaat om acht uur.
De fabriek ontslaat een aantal arbeiders.
De huisarts heeft elke dag tot tien uur spreekuur.
De inbreker steelt het geld uit de kluis.
De kinderen zingen een lied.
De leerligen barstten in lachen uit.
De lift is buiten werking.
De telefoon is in gesprek.
De zanger mag met een orkest optreden.
Deze korte broek pas niet.
Die vind ik in de supermarkt veel te duur.
Dit zijn eieren van onze kippen.
Een ander huis zoeken is voor later zorg.
Een papegaai houdt van nazeggen.
Eens even op de klok kijken.
Elke plaats is makkelijk te bereiken.
Els doet de tuin voor haar plezier.
Er komen nog vijftien euro kosten bij.
Er loopt een fluitende jongen in de gang.
Er zijn hier drie of vier opleidingen.
Fred moet deze week de boodschappen betalen.
Ga je mee naar buiten?
Ga op je hurken zitten.
Haar leiverlingskleur is donker blauw.
Han wordt dokter in India.
Heb je je tong verloren?
Heb jij dat gebouw zien afbranden?
Het heeft vandaag hard geregend.
Het geld komt op de rekening van het bedrijf.
Het fietsenhok is achter de school.
Het is erg belangrijk om Nederlands te leren.
Het is maar hoe je het bekijkt.
Het is opgehouden met regenen.
Het kind light op de grond te tekenen.
Het kind zuigt de limonade door een rietje.
Het pakje is zwaar. Het weegt 5 kilo.
Het schrift is gevallen. Het light op de grond.
Het vliegtuig landt op het vliegveld.
Het vriest vannacht.
Het zal me een worst wezen.
Hij bidt vijf keer per dag.
Hij gelooft zijn ogen niet.
Hij heeft een brief zitten schrijven.
Hij herinnert zich de naam van dat meisje niet.
Hij houdt alles voor zich.
Hij is een gevoelige jongen.
Jij lijdt aan een ernstige ziekte.
Hij passeert mij met een rotvaart.
Hij trekt zijn trui uit.
Hij vraagt de juf om hulp.
Hij wordt verdacht van diefstal.
Hoe zag hij eruit?
Hoeveel mensen heb je uitgenodigd?
Hoeveel verdien jij per uur?
Iedereen kiest zelf een opleiding.
Iemand die veel geld heeft is rijk.
Ik begrijp het formulier niet helemaal.
Ik ben aan een kopje koffie toe.
Ik ben eindelijk achter de waarheid gekomen.
Ik ben er niet in geinteresseerd.
Ik ben erg op hem gesteld.
Ik ben erg sportief aangelegd.
Ik ben klaar met mijn werk.
Ik bestel een spijkerbroek uit de catalogus.
Ik doe de afwas nadat we gegeten hebben.
Ik doe er wel een papiertje om.
Ik heb een nieuwe fiets en een oude.
Ik heb kou gevat.
Ik heb mij door vrienden laten verleiden tot gokken.
Ik hoop niet dat het straks gaat regenen.
Ik hou van spelletjes spelen op de computer.
Ik leer Nederlands voor mijn plezier.
Ik raad naar het goede antwoord.
Ik reken op je hulp.
Ik schaamde me zo toen ik het antwoord niet wist.
Ik spaar mijn geld op voor een brommer.
Ik studeer samen met mijn vrienden in dezelfde stad.
Ik twijfel aan de waarheid van dit verhaal.
Ik verdien geld met een krantenwijk.
Ik wil je wens vervullen.
In de herfst vallen de bladeren van de bomen.
In die school wordt vanmiddag een feest gegeven.
Je hebt groot gelijk.
Je kunt geen ijzer met handen breken.
Ke kunt het beste automatisch betalen.
Je moet geen oude koeien uit de sloot halen.
Je moet niet zo uit je slof schieten.
Jij kan dat mooi in je zak steken.
Jij stond voor aap.
Jullie hebben goed gewerkt.
Kees heeft een tien voor de repetitie.
Kijk naar het woord.
Kijk uit voor de hete thee.
Kleine dingen betaal je meestal contant.
Laagland betekent dat er geen bergen zijn.
Mijn auto is in goede staat.
Mijn buurman is rond de vijftig.
Mijn sleutels liggen nog thuis.
Mijn vader heeft gisteren mijn haar geknipt.
Mijn zoontje was in tranen.
Morgen moet hij op voor het examen.
Naar mijn mening wordt niet gevraagd.
Naar welke school gaat uw kind na de basisschool?
Niet met volle mond praten.
Onze falt kijkt uit op de markt.
Op donderdag heb ik pianoles.
Op mijn school zitten 1200 leerlingen.
Opschieten! Tijd is geld.
Pas op! Voorzichtig!
Petra is gek op zuurkool.
Sam ruimt zijn kamer op.
Sarah is blij met haar goede rapport.
Sommige leerlingen wonen buiten de stad.
Speken is zilver en zwijgen is goud.
Tante Truurs komst morgen. Ze is erg aardig.
Tot nu toe heb je niets fout.
U ggat bij de volgende stoplichten linksaf.
U krijgt over een paar dagen bericht.
Uw bankpas sturen wij via de post.
Van al mijn vrienden is John de aardigste.
Veel mensen vluchten voor oorlogsgeweld.
Vind jij dat ook niet ververlend?
Voor al die dingen kunnen we op het postkantoor terecht.
Voorin de school is de kamer van de directeur.
Waar is dat goed voor?
Waar kijk je naar?
Wanneer kom je nu eens op bezoek?
Wat is aan de hand?
Wat was het resultaat van zijn toets?
We beginnen steeds in onze eigen taal te praten?
We hadden er geen erg in.
We hebben geen eigen keuken en badkamer.
We moeten haast maken.
Wie niet waagt wie niet wint.
Wij hebben vanmiddag in het bos gewandeld.
Wij hebben zin in een spelletje.
Wij krijgen morgen een examen voor wiskunde.
Wij proberen geen fouten te maken.
Wij zitten gezellig samen te kletsen.
Wil je een brief versturen.
Wil je geld opnemen of een pakje versturen?
Ze zeggen dat geduld wordt beloond.
Ze zouden een paraplu hebben moeten meenemen.
Zij gaan de bloemetjes buiten zetten.
Zij kon bijna niet wachten tot de week om was.
Zij kunnen heel goed zwemmen.
Zit toch niet zo te zeuren.
Zou je dat wel willen?
Zulke dingen kopen we in een groot warenhuis.